Door gericht schelpjes te rapen krijgen archeologen meer inzicht in de uittocht van de mens uit Afrika.

Die exodus begon zo'n vijftig- à zestigduizend jaar geleden, en het spreekt voor zich dat archeologen heel benieuwd zijn waarom de moderne mens (Neanderthalers waren toen al in Europa) net op dat moment besloot zijn boeltje te pakken, en uit Afrika weg te trekken. Was het een genetische verandering die ons plots in staat stelde om andere oorden op te zoeken, bijvoorbeeld door een gewijzigde werking van onze hersenen? Of was het een slimme menselijke uitvinding die de uittocht bespoedigde?

Dat meeslepende vraagstuk leidde onder archeologen tot een eindeloos spelletje 'ik ga op reis en ik neem mee': er werd langs de migratieroute naarstig gezocht naar voorwerpen uit de betreffende periode en bijbehorende verklaringen waarom die mogelijk een cruciale rol hadden gespeeld bij het welslagen van de lange wandeling noordwaarts. In 2008 publiceerde een internationale groep archeologen in het vakblad Science een uitgebreid overzicht van de resultaten van die zoektocht.

En kijk: het moment van de migratie bleek weldegelijk gepaard te gaan met een piek in het aantal gevonden gebruiksvoorwerpen en lang geleden uitgedoofde vuurplaatsen. De Australische archeologe Zenobia Jacobs, de eerste auteur van het artikel, gaf echter toe dat het een beetje een de-kip-of-het-ei-kwestie was: hoewel het er sterk op leek dat deze innovaties de grote volksverhuizing in gang hadden gezet, was een oorzakelijk verband moeilijk te bewijzen.

Bovendien, betoogden enkele Britse wetenschappers enkele jaren later aan de hand van computersimulaties, zou het wel eens kunnen dat zowel de migraties als de golf van nieuwe uitvindingen het gevolg waren van één en hetzelfde fenomeen, namelijk een bevolkingstoename. Hoe meer mensen er rondlopen, hoe groter namelijk de kans dat er één per ongeluk iets nieuws ontdekt.

Schelpen vertellen geschiedenis

Om te onderzoeken in hoeverre het denkbaar was dat niet een nieuwe vondst, maar een bevolkingstoename aan de basis lag van de uittocht uit Afrika, gingen Richard Klein van de University of Standford en zijn collega Teresa Steele van de University of California schelpjes rapen, niet op het strand, maar in de zogenaamde 'middens', afvalputten in grotten zoals de bekende Zuid-Afrikaanse Blombosgrot waar in de Afrikaanse Middelsteentijd die aan de migratie vooraf ging klaarblijkelijk al behoorlijk moderne mensachtigen rondhingen.

De grot herbergt namelijk niet alleen verrassend verfijnde werktuigen, maar ook een uitgebreide collectie ogenschijnlijk nutteloze voorwerpen die archeologen interpreteren als de oudste gevonden kunstvoorwerpen, waaronder duizenden met raadselachige abstracte patronen versierde stukjes oker en geperforeerde schelpjes van Krauss' fuikhoren (Nassarius kraussianus), een soort van kleine zeeslakjes, die vermoedelijk als kralen gebruikt werden.

Het waren echter niet die schelpen waarnaar de wetenschappers op zoek gingen, maar wel die van grotere, eetbare soorten als de geitenoogschaalhoren (Cymbula oculus) en de Kaapse tulbandschelp (Turbo sarmaticus), die zorgvuldig werden gemeten. Een vergelijking tussen de gevonden schelpen in de Middelsteentijd, dus voor de migratiegolf, en in de Late Steentijd nadien, stelde hen in staat om uit te vissen of er aan de uittocht inderdaad een bevolkingstoename voorafging.

Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat de afmetingen van de gevonden schelpjes in vuilnis uit lang vervlogen tijden aangeven hoeveel de lokale bevolking er elk jaar naar binnen werkte. Hoe meer slakjes er namelijk uit de zee werden geplukt, hoe minder kans ze kregen om te groeien. Zo ging de gemiddelde lengte van de schelpjes op het eiland New Ireland in Papua Nieuw-Guinea na de kolonisatie steil naar beneden, en nam ze aanzienlijk toe op het eiland Molokai toen de kolonisten daar de dodelijke ziekten introduceerden die later ook Pater Damiaan zouden vellen.

Uit de analyse bleek dat de schelpjes tijdens de Late Steentijd aanzienlijk kleiner waren, en dat er dus in die periode veel meer werden opgevist dan tijdens de Middelsteentijd het geval was. Dat is waarschijnlijk het gevolg van een bevolkingspiek in die periode, schrijven de onderzoekers in PNAS, mogelijk aangezwengeld door innovaties in de visvangst. In afzettingen uit die periode wordt namelijk nogal wat visgerief aangetroffen, en het vuilnis zit plots barstenvol graten. Die piek kwam echter ruimschoots te laat om de uittocht in gang te zetten, en was er dus vermoedelijk niet de oorzaak van, besluiten de wetenschappers. Wordt ongetwijfeld vervolgd. - Tim Vernimmen

Doe mee aan de Schelpenteldag op 16 maart.

Dit artikel is ook verschenen op www.eoswetenschap.eu