Burgerwetenschap kan veel meer van àlle burgers zijn, zegt Muki Haklay. De Londense prof is al twintig jaar met burgerwetenschap bezig en is dé autoriteit in Europa op dit vlak. We spreken hem op de Europese citizen science-conferentie in Genève. Muki Haklay leidt de Extreme Citizen Science-onderzoeksgroep aan University College London. Zijn eerste kennismaking met burgerwetenschap dateert van 1998. Als promovendus organiseerde ik een workshop voor Londenaars, om hen toegang te geven tot een databank met informatie over hun leefomgeving. Sommigen van hen hadden nog nooit een computer gebruikt en hadden zelfs instructies nodig om de muis te kunnen gebruiken. Terwijl zij naar de officiële informatie keken, begonnen ze fouten op te merken en wilden ze veranderingen doorvoeren. Dat motiveerde hen om informatie te beginnen invoeren en hun eigen gegevens te genereren.

Hoe zou je citizen science, of burgerwetenschap, definiëren?

Ik wil helemaal geen definitie geven. Wat die definitie ook zou zijn, ze zou een wijde variëteit aan praktijken moeten overkoepelen.

Hebben citizen science-projecten dan niets gemeen?

Toch wel. Het moet in elk geval om wetenschap gaan. Verder zijn de tien principes voor goede burgerwetenschap van de Europese citizen science-vereniging ECSA een goede leidraad. (Die principes houden bijvoorbeeld de actieve betrokkenheid van burgers in, en erkenning voor de deelnemers in projectresultaten en publicaties, red.) Ik zou zeggen: als een onderzoek of project aan minstens vijf van die principes voldoet, is het wel degelijk citizen science.

Een strikte definitie vind ik ongezond. Citizen science moet een soort parapluterm zijn, waaronder bijvoorbeeld volunteer computing (waarbij je een stukje computercapaciteit ter beschikking stelt voor bijvoorbeeld virtuele experimenten met het aidsvirus, red.)  en biohacking of DIY-biologie ook passen.

Waarom is dat beter?

Dankzij de term citizen science en de brede waaier aan activiteiten die daaronder kunnen vallen, zien mensen dat ze eigenlijk hetzelfde aan het doen zijn. Zo kunnen ze van elkaar leren en samenwerken.

Een van de voordelen van burgerwetenschap zou zijn dat het wetenschap en de burger dichter bij elkaar brengt en de kloof tussen wetenschap en maatschappij zou kunnen helpen dichten. Toch zie je bij de meeste citizen science-projecten dat zij maar een beperkt deeltje van die maatschappij bereiken.

Dat klopt. Het merendeel van de burgerwetenschappers zijn blanke mannen uit de middenklasse met een universiteitsdiploma, of zelfs een doctoraat op zak. Zij hebben geld, vrije tijd en een natuurlijke interesse in wetenschap.

We moeten opnieuw nadenken over wat participatie betekent. We missen empowerment van de gemeenschap. Ik maak een onderscheid tussen passieve en actieve inclusiviteit. Voorbeelden van het eerste zijn de online projecten zoals je die bij Zooniverse vindt (zoals Radio Meteor Zoo, red.). In principe staan die open voor iedereen. In de praktijk zie je dat hier toch de usual suspects op af komen. De filosofie van de wetenschapper is: 'wij bouwen iets, er zijn geen drempels om mee te doen, dus iedereen zal komen'. Hij of zij denkt niet expliciet na over inclusiviteit.

Let op: dit is geen kritiek. Dit soort projecten zijn geweldig en moeten er ook zijn. Maar er moet daarnaast burgerwetenschap zijn die uitgaat van assertieve inclusiviteit. Die heeft als premisse dat je niemand achterlaat. Vooraf doe je een analyse van de belanghebbenden. Wie moet rond de tafel komen? En dan doe je al het mogelijke om hen erbij te betrekken.

Een van de moeilijkheden bij citizen science is inderdaad het betrekken van bijvoorbeeld minderheidsgroepen. Bij projecten als AIRbezen of CurieuzeNeuzen, die met burgers de luchtkwaliteit onderzoeken, zie je in Vlaanderen dat er heel weinig allochtonen of laaggeschoolden meedoen. Hoe breng je daar verandering in?

Zelfs als je je als wetenschapper expliciet richt op wijken gaat waar veel minderheidsgroepen of laaggeschoolden wonen, zal je ook daar vooral de gebruikelijke types zien meedoen. Het vergt aandacht, emotionele arbeid en tijd om anderen mee te krijgen. Je moet op hen toe stappen en met hen praten. Ga naar het lokale café, de lokale vereniging, de religieuze gemeenschap. Luister wat er leeft. Ik begin het gesprek altijd met te zeggen dat ik weliswaar aan de universiteit werk, maar dat ik niet hun expertise heb. Zij weten veel meer over hun leefomgeving dan ik.

curieuzeneuzen

Aan de meeste citizen science-projecten doen dezelfde mensen mee: hoogopgeleide blanken uit de middenklasse. Dat is bij CurieuzeNeuzen Vlaanderen, waarbij burgers de luchtkwaliteit meten, wellicht niet anders.

Je hebt het hier nog steeds over een wetenschapper die met zijn eigen project naar mogelijke deelnemers toe gaat. Maar die burger wil misschien iets helemaal anders onderzoeken dan jij als wetenschapper.

Dat is natuurlijk helemaal mooi. Maar: hoe sterker je meegaat in inclusiviteit, hoe meer het kost. En hoe minder happig financiers zijn om wetenschappers hier geld voor te geven: zij hebben liever een afgelijnd onderzoek waarbij duidelijk is waar het naartoe gaat.

Ik heb het privilege om vrij ver te kunnen gaan. Om echt te luisteren naar de bezorgdheden van burgers. Ik vraag mensen ook waarom ze niet willen meedoen aan mijn project. Als wetenschapper denk je misschien dat vijf minuten per dag niet veel is, maar voor sommige mensen is dat wel veel. Je kan overwegen hen te betalen voor deelname, hen accreditatie geven in je paper of hen timebank vouchers te geven (te vergelijken met LETS in Vlaanderen en Nederland, waarbij je diensten ruilt, red.).

Moet alle citizen science uitgaan van deze assertieve inclusiviteit en dus al het mogelijke doen opdat iedereen meedoet?

Nee. Soms heb je gewoon de middelen niet om iedereen te bereiken.

In Vlaanderen legt de overheid bij de financiering van citizen science-projecten de nadruk op 'wetenschappelijke geletterdheid'. Het gaat niet alleen over vogels tellen, het gaat ook over leren hoe wetenschap werkt, klinkt het.

Burgerwetenschap leidt sowieso tot meer kennis over wetenschap. Dat is niet altijd het soort kennis die de overheid, of de wetenschapper, verwacht. Zelf ben ik bezig met een onderzoek naar de luchtkwaliteit in Londen, waarbij burgers meten. Sommige Londenaars zeggen mij dat ze niet willen meten. Ze willen actie. Zij hebben begrepen dat wetenschap niet altijd leidt tot maatregelen.

Burgers of verenigingen nemen soms zelf het initiatief voor een onderzoek. Vaak gaat het om activisten die met wetenschappelijke gegevens in de hand maatregelen willen afdwingen, bijvoorbeeld voor een betere luchtkwaliteit. Hun doel is duidelijk. Kan je hun onderzoek wel vertrouwen?

Als het onderzoek op een wetenschappelijke manier gebeurd is, maakt het niet uit wat hun motivatie is. Als de methode helder is, en het onderzoek gecheckt kan worden, zie ik geen probleem. Wetenschappers hebben zelf ook altijd een motivatie, zij willen bijvoorbeeld een publicatie in een vakblad.

Wat als je als burger iets wil onderzoeken? Hoe pak je dat aan?

Het is waardevol om een professionele wetenschapper te zoeken om mee samen te werken. Die heeft meer kennis in huis en weet hoe je een goed onderzoek opzet. Geïnteresseerde wetenschappers vind je bijvoorbeeld via de wetenschapswinkel, een platform dat vragen van burgers en ngos capteert om ze naar het onderzoek te vertalen. (In Nederland en Vlaanderen heeft ook de campagne 'Vraag voor de wetenschap' gelopen, waarbij je als burger vragen kon indienen voor onderzoek, red.)

Zijn wetenschappers happig om op dit soort vragen in te gaan?

"Niet allemaal (lacht). Je moet blijven vragen en zoeken tot je iemand vindt."

Interview: Liesbeth Gijsel

Aan University College geeft Muki Haklay college over citizen science. Je kan zijn vak 'Een introductie tot citizen science en crowdsourcing' gratis online volgen.